'Voorzichtig,' zei Leto terwijl hij langs de glibberige richel omlaag liep. Hij klampte zijn geheugen vast aan tijdstippen en plaatsen die zijn lichaam nooit had gekend. Ghanima volgde hem.
Aan het eind van de qanat kleedden ze zich uit tot op hun stilpakken en ze deden de nieuwe mantels aan. Ze lieten de oude Vrijmanse mantels achter toen ze uit een andere inspectiekoker naar buiten klommen, op hun buik over een duin schoven en zich aan de andere kant omlaag lieten glijden. Daar zaten ze uit het zicht van de vest en ze gespten hun maulapistolen en krysmessen om en hesen de Vrijsets op hun rug. Ze konden de muziek niet langer horen.
Leto stond op en ging op pad door het dal tussen de duinen.
Ghanima stapte achter hem aan en bewoog zich met een rustige geoefende a-ritmische gang over het open zand.
Onder de top van elk duin bukten ze zich diep en ze kropen er overheen tot ze aan de beschutte lijzijde waren om daar even te wachten en achterom te kijken of ze niet gevolgd werden. Maar toen zij de eerste rotsen bereikten waren er nog geen jagers in de woestijn verschenen.
In de schaduw van de rotsen werkten ze zich om de Dienaar heen en klommen ze omhoog naar een richel die uitzicht bood over de woestijn. Ver weg op de bied schitterden allerlei kleuren. De avondhemel bezat de broosheid van fijn kristal. Het landschap dat zich voor hun ogen uitspreidde was meedogenloos, nergens gaf het respijtaer was geen enkele aarzeling in te bespeuren. De blik bleef in zijn zoekende beweging over die uitgestrektheid op geen enkele plaats rusten.
Het is de horizon van de eeuwigheid, dacht Leto.
Ghanima hurkte naast haar broer en dacht: De aanval zal spoedig plaats vinden. Ze luisterde nauwlettend of ze ook maar het geringste geluid hoorde en haar hele lichaam was veranderd in een enkel gespannen sondeerzintuig.
Leto zat ook zo oplettend gehurkt. Hij bezat nu de som van alle oefening die in alle levens die hij zo innig deelde was geA-nvesteerd. In deze woestenij ontwikkelde men een hechte afhankelijkheid van de zintuigen, alle zintuigen. Het leven werd een hoop opgespaarde waarnemingen die elk slechts verband hielden met de onmiddellijke overleving.
Na enige tijd klom Ghanima langs de rotsen omhoog en ze tuurde door een geul in de richting vanwaar ze gekomen waren.
De veiligheid van de vest leek wel een mensenleven ver weg, een grote bult van domme rotsen die uit de bruin-paarse verte oprees met door stof vervaagde randen langs de kant waar het laatste zonlicht zijn zilveren stralen uitwierp. Op het tussenliggende terrein was nog steeds geen teken van achtervolging zichtbaar. Ze klauterde terug naar Leto.
'Het zal een roofdier zijn,' zei Leto. 'Dat is mijn derde berekening.'
'Ik denk dat je te vlug met je berekening bent gestopt,' zei Ghanima. 'Het zal meer dan een dier zijn. Het Geslacht Corrino heeft geleerd niet al zijn hoop op A(c)A(c)n kaart te vestigen.'
Leto knikte instemmend.
Zijn geest voelde plotseling zwaar aan door de menigvuldigheid van levens waarmee zijn anders-zijn hem opscheepte: al die levens, die zelfs al vA3A3r zijn geboorte van hem waren. Hij was verzadigd van leven en hij wilde zijn eigen bewustzijn ontvluchten. De innerlijke wereld was een zwaar beest dat hem kon verscheuren.
Rusteloos kwam hij overeind en hij klom omhoog naar de geul die Ghanima had gebruikt om naar de rotsen van de vest te turen. Hij zag hoe de qanat daar onderaan de klip een grens trok tussen leven en dood. Aan de rand van de oase zag hij kamelensalie, uiengras, gobi-vedergras en wilde luzerne. In het laatste licht kon hij de zwarte bewegingen onderscheiden van vogels die pikkend door de luzerne hopten. De graanpluimen in de verte rimpelden onder een wind die schaduwen trok die helemaal tot aan de boomgaard doorliepen. De beweging bleef in zijn bewustzijn hangen en hij zag dat de schaduwen in hun vloeiende vorm een grotere verandering verborgen en die grotere verandering betaalde losgeld aan de wentelende regenbogen van een met zilver bespikkelde hemel.
Wat zal hier buiten gebeuren? vroeg hij zich af.
En hij wist dat het de dood zou zijn of een gespeelde dood met hemzelf als slachtoffer. Ghanima zou alleen terugkeren, overtuigd van de echtheid van een sterven dat ze had gezien, of in volle ernst vanuit een diepe hypnotische drang vertellend dat haar broer inderdaad gedood was.
De onbekende factoren van deze plek maakten hem huiverig. Hij dacht eraan hoe makkelijk het zou zijn toe te geven aan de roep om voorzienigheid, om met groot risico zijn bewustzijn een nimmer veranderende, absolute toekomst in te sturen. Maar het kleine visioen van zijn droom was al erg genoeg. Hij wist dat hij het grotere visioen niet durfde riskeren.
Na enige tijd kwam hij weer naast Ghanima staan.
'Nog geen achtervolging,' zei hij.
'De dieren die ze achter ons aan sturen zullen groot zijn,' zei Ghanima. 'Misschien hebben we nog tijd om ze te zien aankomen.' 'Niet als ze 's nachts komen.' 'Het zal al heel gauw donker zijn,' zei ze.
'Ja. Het is tijd dat we naar onze eigen plek gaan.' Hij wees naar de rotsen links omlaag van hen, waar het windzand een kleine kloof in het basalt had weggevreten. Die was groot genoeg om hen door te laten maar klein genoeg om grote dieren buiten te houden. Leto merkte dat hij er met tegenzin heenging, maar hij wist dat het gebeuren moest. Dat was de plaats die hij aan Stilgar had gewezen.
'Ze kunnen ons echt doden,' zei hij.
'Dat risico moeten we nemen,' zei ze. 'Dat zijn we onze vader verschuldigd.'
'Ik bestrijd het ook niet.'
En hij dacht: Dit is de juiste weg; we doen wat juist is. Maar hij wist hoe gevaarlijk het was om in dit heelal iets te doen wat juist was. Als ze dit wilden overleven was er nu kracht en conditie nodig en een begrip van de beperkingen van elk ogenblik. De Vrijmanse gewoonten waren hun beste pantser en de Bene Gesserit kennis was een kracht die ze nog in reserve hielden. Ze dachten nu allebei als ervaren strijders met Atreides-oefening en ze bezaten geen ander verweer dan een Vrijmanse taaiheid die in het geheel niet bleek uit hun kinderlijke lichamen en hun formele uitdossing.
Leto bevoelde het heft van het in gif gedoopte krysmes dat aan zijn middel hing. Onbewust maakte Ghanima hetzelfde gebaar.
'Zullen we nu maar omlaag gaan?' vroeg Ghanima. Terwijl ze dat zei zag ze ver onder hen iets bewegen, een kleine beweging die door de afstand minder dreigend werd. Haar doodstille houding alarmeerde Leto al voor ze een waarschuwing had laten horen.
'Tijgers,' zei hij.
'Lazatijgers,' verbeterde zij hem. 'Ze zien ons,' zei hij.
'We kunnen maar beter opschieten', zei ze. 'Met een maula hou je zulke schepsels niet tegen. Ze zijn natuurlijk goed geoefend.'
'Er moet een menselijke bestuurder in de buurt zitten,' zei hij terwijl hij met snelle sprongen schuin naar links over de rotsen omlaag rende.
Ghanima was het met hem eens, maar om haar krachten te sparen hield ze dat voor zich. Er zou ergens een mens in de buurt zijn. Die tijgers konden pas op het juiste ogenblik vrijgelaten worden.
In het laatste licht verplaatsten de tijgers zich snel met grote sprongen van rots naar rots. Het waren visueel georiA
De rennende tweeling kon de tijgers nog steeds zien. De dieren straalden kracht uit en elke beweging was een golvende indruk van gouden zekerheid.
Leto had het gevoel dat hij toevallig op deze plek terecht was gekomen om zichzelf te bevrijden van zijn ziel. Hij rende voort in de vaste overtuiging dat hij en Ghanima op tijd hun smalle kloof konden bereiken, maar zijn blik werd telkens weer gefascineerd naar de naderende dieren getrokken.
EA(c)n keer struikelen en we zijn verloren, dacht hij.
Die gedachte maakte zijn overtuiging wat minder zeker en hij rende harder.